Het was gemeen koud. Een snijdende IJsselmeerwind blies door de kille straten van het industrieterrein. Mijn handen trilden een beetje. Ik vroeg mezelf af of dit kwam door de kou of toch eerder door de spanning. Mijn compagnon en ik hadden ons voor de gelegenheid uitgedost met platte petten, bretels en ruige schoenen. Beetje hipsterlook kon geen kwaad. We stonden op het punt ons nieuwe koekconcept te pitchen bij een grote investeerder.

Met twee zakken meel op de schouders en een hoop bravoure onder de arm stapten wij het hoofdkantoor binnen. Op weg naar de directiekamer incasseerden we nog enkele steelse blikken van de managementassistentes. “Wij zijn Koeckebackers en we hebben een afspraak,” zeiden wij trots.

We willen handgemaakte koek op de markt brengen zonder kunstmatige toevoegingen.

De gedachte achter ons plan was eenvoudig: plezier maken, geld verdienen en maatschappelijke impact hebben. Eenmaal aan tafel stak mijn compagnon van wal:

“We willen handgemaakte koek op de markt brengen zonder kunstmatige toevoegingen. Die koek gaan we maken in een open productieruimte, waar gasten ook welkom zijn voor een goede kop koffie. Maar belangrijker nog is dat we hiermee betaalde arbeidsplekken creëren voor mensen die het roer om willen gooien. Mensen met een langdurige bijstandsuitkering die weer aan het werk willen en hun talenten willen ontwikkelen. Na negen maanden van intensieve coaching zit het werk erop en stromen deze mensen door naar leuke functies binnen andere bedrijven.”

Het was verdacht stil aan de overkant van de tafel.

“Van iemand met het stempel koekebakker, naar trotse koeckebacker met ck!” riep ik nog in een poging de sfeer te beïnvloeden. De directeur keek op uit zijn papieren, glimlachte vriendelijk en zei: “Ik geloof dat ik het wel begrijp. Mooi product, sterk idee en erg interessant… Maar dat sociale gedoe met die mensen, is dat werkelijk nodig?“

Afgelopen maandagochtend, bijna 2 jaar later, had ik een klein geluksmomentje in onze bakkerij. We starten de week altijd met een reflectiebijeenkomst. ‘Hoe zit je erbij?’ is dan de eerst vraag. Een normaal ietwat verlegen collega nam het woord. “Voor ik een bijstandsuitkering ontving heb ik 10 jaar gewerkt in de afwashoek van een groot restaurant. Dat was een hel. Ik had daar niemand om mee te praten en vaak werden er achter mijn rug om grappen gemaakt over mijn achtergrond. Ik besefte mij vandaag dat ik, voor het eerst, niet met tegenzin naar mijn werk ben gekomen. Dat is fijn.”

Op dit soort momenten voel ik weer waarom ik sociaal ondernemer ben. Want mijn antwoord is ‘ja’, ‘dat sociale gedoe met die mensen’ is werkelijk nodig. En nee, je hebt het concept niet goed begrepen. Want koekjes zijn er in principe al genoeg. Maar plekken waar mensen weer mee kunnen doen en gezien worden, zijn er te weinig. Veel te weinig.